Gereformeerde identiteit: uit de tijd? (3)

Gereformeerde identiteit: waar staan we nu, en wat kunnen we ermee? Uit mijn verhaal tot nu toe kun je opmaken dat ik ‘gereformeerd’ zie als aanduiding van een flexibele traditie. Daarin spelen een aantal constante overtuigingen en inzichten een rol, die in telkens nieuwe contexten kunnen worden ingezet. We zijn begonnen bij de gereformeerde confessies uit de 16e eeuw. Dat zijn oude documenten waarin je nog steeds de hoofdpunten van je eigen geloof kunt herkennen, en die dus een vruchtbare basis vormen om over ‘gereformeerde identiteit vandaag’ na te denken. We hebben iets gezien van hoe dit gereformeerde gedachtegoed zich over verschillende sporen ontwikkeld heeft, in wisselwerking met de grote maatschappelijke en culturele ontwikkelingen van de laatste 400 jaar.

Voor dit laatste onderdeel stel ik voor om over een soort ‘gereformeerd DNA’ te spreken. Het biologische DNA kun je aanduiden met de vier letters ATGC (vraag me niet waar die voor staan). DNAUit de combinaties van deze vier letters ontwikkelt zich alle leven, en elk organisme is aan het specifieke DNA te herkennen. Zoiets zie ik ook bij de ‘gereformeerde identiteit’. Lees verder

Gereformeerde identiteit: uit de tijd? (2)

In de vorige aflevering liet ik vanuit de 16e eeuwse confessies zien waar het gereformeerde geloof in grote lijnen voor staat:

  • een hartelijk geloof in God de Drie-enige en in Jezus Christus als de enige Verlosser;
  • een besliste aanvaarding van de Heilige Schrift als het gezaghebbend Woord van God;
  • een doorleefde verwoording van de weg die God met ons gaat in zijn genadige vrijspraak en in de vernieuwing van ons leven;
  • een centrale plek in ons geloofsleven voor de verkondiging van het Woord en de sacramenten;
  • een realistische kijk op de structuren die nodig zijn om het leven van kerk en wereld te ordenen voor het doel dat God ermee heeft.

In deze hoofdpunten samengevat is het een geloof waar je ook vandaag als christen je in kunt herkennen.

Maar gaat dat zomaar, over 450 jaar heen springen en zeggen: wij zijn gereformeerd? Er is toch in tussentijd wel het nodige gebeurd?

Als we over ‘identiteit’ spreken, dan is die identiteit per definitie contextueel. Het gaat om gereformeerd zijn op déze plaats en in déze tijd. Ga voor de aardigheid eens op vakantie naar Hongarije en bezoek daar een dienst in de Hongaarse Gereformeerde Kerk. De Psalmen klinken er op dezelfde Geneefse wijzen, maar wat doen ze in zo’n andere setting? Als je naast de Psalmen de eigen Hongaarse geestelijke liederen hoort, merk je dat dan een heel andere gevoelslaag wordt aangeboord. Lees verder

Gereformeerde identiteit: uit de tijd? (1)                                         

Op 6 april 2017 hield ik een lezing voor de Groningse studentenverenigingen GSVG en Yir’at ‘Adonay. Vanuit twee ietwat verschillende tradities (vrijgemaakt-gereformeerd en bevindelijk-gereformeerd) zijn deze verenigingen bezig om samen te verkennen hoe zij in deze tijd vooruit kunnen met de ‘gereformeerde identiteit’. Wat is onderscheidend en verbindend, en hoe spreek je daarmee christelijke (aspirant-)studenten aan?

Mijn verhaal zal vooral gaan over wat het label ‘gereformeerd’ inhoudt en wat je daarmee kunt. We hebben in de voorbereiding afgesproken dat ik het niet zou hebben over de formele, organisatorische kant van identiteit: hoe je als vereniging omgaat met je grondslag, toelatingsbeleid etc.

Meervoudige identiteit

Identiteit in meervoud

Het gaat me om het historische en inhoudelijke verhaal daarachter. Wanneer ik over ‘gereformeerd’ spreek, dan bedoel ik daarmee ‘gereformeerd geloof’ als combinatie van overtuiging en spiritualiteit. Mijn insteek is daarbij vooral theologisch, want dat is mijn vak.

Gereformeerde identiteit: uit de tijd? Daarbij stel ik de vervolgvraag: uit welke tijd? We komen dan terecht in de 16e eeuw, want dat is de tijd waarin de gereformeerde identiteit voor het eerst vorm gekregen heeft. Lees verder

M/V en onze omgang met de Bijbel

Op basis van eerdere blogposts én een verhaal dat ik in februari/maart op enkele plaatsen gehouden heb, schreef ik een artikel voor Nader Bekeken over de samenhang tussen het vraagstuk ‘M/V en ambt’ en onze omgang met (het gezag van) de Bijbel. Het artikel verscheen vorige week in het maartnummer. Wie geen abonnee is, kan het hier gratis lezen!

Een cultuurbepaalde lijn — of is er meer aan de hand? Paulus, Petrus en Jezus over de positie van vrouwen in het deputatenrapport Samen dienen

 

Wolter Rose

25 januari 2017

In een eerste gastblog heb ik vragen gesteld bij de manier waarop het rapport Samen dienen van de deputaten “M/V en ambt” het onderscheid tussen beschrijvende teksten en voorschrijvende teksten hanteert. In dit tweede gastblog zet ik kanttekeningen bij het gebruik van typeringen als “cultuurbepaalde lijn” en “patriarchale cultuur”.

Een “cultuurbepaalde” lijn

Het rapport worstelt met het “‘probleemloos’” voortbestaan tot in het Nieuwe Testament van wat het rapport noemt de “cultuurbepaalde” lijn van ondergeschiktheid van vrouwen aan mannen. De manier waarop die worsteling zich voltrekt, versterkte mij in mijn overtuiging dat we met deze typering in het rapport (“de “cultuurbepaalde” lijn van ondergeschiktheid van vrouwen aan mannen”) bij de kern van het probleem zitten.

Idealist Fallacy

In de eerste plaats is de tegenstelling die het rapport maakt tussen de apostelen aan de ene kant en Jezus aan de andere kant kunstmatig. Wanneer je bij Jezus alleen maar de genadige of maatschappijkritische lijn in de zin zoals door het rapport bedoeld meent aan te treffen, dan maak je je naar mijn mening schuldig aan wat John Elliott noemt de “idealist fallacy”: de redeneerfout van het toeschrijven van een bepaald ideaal of ideologie, in dit geval een modern westers gelijkheidsideaal, aan een cultuur die wezenlijk anders is dan je eigen cultuur, in dit geval een antieke beschaving van tweeduizend jaar geleden.

Dat er bij Jezus uitsluitend sprake is van wederkerigheid in de man-vrouw verhouding kun je overigens alleen maar volhouden wanneer je voorbijgaat aan het feit dat Jezus alleen mannelijke apostelen koos en aanstelde. Lees verder

Bijbellezers en bijbelschrijvers: Beschrijvende en voorschrijvende teksten in het deputatenrapport Samen dienen

Wolter Rose

25 januari 2017

Het rapport Samen dienen van de deputaten “M/V en ambt” dat op tafel ligt van de Generale Synode van de Gereformeerde Kerken Meppel 2017 komt met de aanbeveling alle ambten open te stellen voor vrouwen. Wat deze aanbeveling bijzonder maakt is dat het deputaatschap unaniem is, anders dan het deputatenrapport uit 2014 dat een meerderheids- en een minderheidsstandpunt bevatte.

Het kost niet veel moeite passages uit het rapport te citeren waar ik het helemaal mee eens ben. Ik citeer er één (24):

Wanneer de bredere exegetische lijnen in de Bijbel worden bestudeerd, wordt duidelijk dat in de Bijbel vrouwen en mannen wel gelijkwaardig, maar niet gelijk zijn. God geeft de man een koppositie en de vrouw krijgt een positie waarin ze dat vooropgaan moet accepteren. Zo is er sprake van vrijwillige wederzijdse dienstbaarheid. De Bijbel laat ook steeds weer zien dat we daarin als mensen fouten maken. God geeft, daar waar de zonde heeft geleid tot onderdrukking en overheersing, de vrouw bescherming, recht en een positie. Dat wijst op een gezamenlijke verantwoordelijkheid die man en vrouw moeten nemen waarin ieder een eigen rol en taak heeft.

Toch hebben het rapport en de uiteindelijke conclusies en aanbevelingen mij niet kunnen overtuigen. Ik dank Dolf te Velde voor de gelegenheid om in een korte serie van twee gastblogs uit te leggen waarom. Voor alle duidelijkheid: ik pretendeer niet dat ik op alle vragen een antwoord heb. Het is ook voor mij een worsteling recht te doen aan de diversiteit van gegevens die zich niet eenvoudig in een alle problemen oplossende reconstructie laten voegen.

In dit eerste gastblog stel ik vragen bij de manier waarop het rapport het onderscheid tussen voorschrijvende teksten en beschrijvende teksten hanteert. In een tweede gastblog zet ik kanttekeningen bij het gebruik van typeringen als “cultuurbepaalde lijn” en “patriarchale cultuur”. Lees verder

Ambt M/V: Is er een weg terug?

De vorige blog sloot ik af met de vraag: “Is er een weg terug?” Kunnen we op een zinnige manier uit het vraagstuk ‘M/V en ambt’ komen zonder dat daarmee de aanvaarding van het gezag van de bijbel op het spel staat?

Een paar opties die in gedachten komen:

  • Als we een inhoudelijke hermeneutiek ontwikkelen op basis van de grote lijnen van het evangelie, misschien lukt het dan om alle gegevens en aanwijzingen zo te plaatsen dat ze elkaar niet tegenspreken maar harmoniëren in de grote beweging die God maakt van de eerste schepping naar een nieuwe wereld. Deze oplossing is bijvoorbeeld geopperd door Hans Burger in zijn theologenblog “Kunnen we nog iets met de Bijbel?” Ook in het deputatenrapport “Samen dienen: M/V en ambt” speelt deze lijn een belangrijke rol.
  • Als we de kwestie van ‘vrouw in het ambt’ reduceren tot een praktische, kerkordelijke kwestie, dan kunnen we met de wijsheid van vandaag een weg zoeken. Vooronderstelling bij deze route is wel dat de inrichting van de ambten en de inschakeling van mannen en/of vrouwen tot onze christelijke vrijheid behoort.
  • In plaats van reduceren kunnen we ook de visie op de Schrift uitbreiden naar de gedachte dat sowieso de heilige Geest verder gaat in het leiden van de kerk, en dat daarin nieuw terrein betreden kan worden. Theologisch gezien is dit de meest verstrekkende optie. Hij wordt wel naar voren gebracht in het kader van ‘theodramatiek’: God openbaart zich live op het wereldtoneel, in een aantal opeenvolgende aktes. Wij zitten nu in een akte die volgt op het tijdvak van het Nieuwe Testament, en daarom moeten wij door-improviseren op de in de bijbel aangereikte thema’s.[1]

Bij elk van deze pogingen om het thema ‘M/V en ambt’ los te koppelen van de vraag naar het Schriftgezag plaats ik een paar kanttekeningen.

De eerstgenoemde mogelijkheid biedt wat mij betreft het meeste perspectief. Lees verder

Ambt M/V: de Bijbel en wij

De gevoeligheid van de vraag of ‘het ambt’ opengesteld kan / moet worden voor vrouwen, ligt vooral in de koppeling aan het Schriftgezag. Als we meegaan in het voorstel om ruimte te geven voor vrouwelijke ambtsdragers, moet je dan constateren dat we het gezag van de bijbel wel met de mond belijden, maar dat we in de praktijk onze eigen gang gaan?

Er is alle reden om het functioneren van de bijbel in het leven van kerk en christenen op allerlei manieren te nuanceren. Je moet kritisch zijn op simpele identificaties waarmee mijn ‘standpunt x’ gelijkgesteld wordt aan ‘de bijbel’ of ‘Gods Woord’. Het is belangrijk om te erkennen dat wij allen in meer of mindere mate delen in het cultureel-maatschappelijk klimaat van vandaag, dat door veel factoren is gevormd. De gevoeligheid voor contrasten tussen ‘toen’ en ‘nu’ is aanleiding om nog eens goed en fris naar de bijbelse gegevens te kijken, en wellicht nieuwe aspecten te ontdekken. De eerlijkheid gebiedt te zeggen: daar zou je zonder de actuele aanleiding niet altijd op gekomen zijn.

En toch: we hebben het ‘tegenover’ van de bijbel nodig om ons eraan te herinneren dat wij niet zomaar vanzelf de wil van God verstaan. Het tegenover van de Schrift komt naar ons toe in alle concreetheid. Lees verder

In de put: Preek over Psalm 88

Je hoeft de dichter van Psalm 88 niet te vertellen wat aanvechting is. Alle vragen, alle klachten, alle twijfels, alle wanhoop die ons kunnen overvallen in ons geloof, staan levensgroot voor je in deze Psalm. Je zou er depressief van worden, als je dat al niet was. Daar zit meteen iets van troost in, als je het moeilijk hebt met je geloof. Als je deze Psalm leest, kun je een gevoel van herkenning krijgen: je staat er tenminste niet alleen voor, hier is iemand die je begrijpt en die hetzelfde meemaakt als jij.

Mijn felste aanvechtingen, daar had de Catechismus het over. Daar hoor je natuurlijk het woord vechten in. Er wordt tegen je gevochten, iemand probeert jou te verslaan, zodat je stopt met geloven. We hoeven niet te raden wie die iemand is die tegen je vecht, dat is Gods grote vijand, de duivel. Ik weet niet of we daar zoveel beeld bij hebben. We weten in ieder geval vaak bij elkaar niet wat je strijd is in het geloof en waar je het moeilijk mee hebt. Er lijkt wel eens een taboe op te rusten, je vertelt elkaar liever over de positieve dingen, over waar je dankbaar voor bent, dan over de onzekerheid, de twijfel, het gevoel dat je kunt hebben dat God er helemaal niet is als je Hem nodig hebt.

Laat je dan door Psalm 88 maar eens helpen, want daar worden die aanvechtingen concreet in beeld gebracht. Het begint met lichamelijke symptomen: mijn ogen zijn dof van ellende. Ogen zijn de spiegel van je ziel. Lees verder

Ambt M/V: hermeneutiek en ambtsleer

In deze blogpost wil ik een paar waarnemingen en gedachten naar voren brengen naar aanleiding van het deputatenrapport ‘M/V en ambt’.

Allereerst iets over de hermeneutiek van het rapport. Het woord ‘hermeneutiek’ ligt wat gevoelig. De afgelopen 20 jaar hebben we als GKv een inhaalslag gemaakt in hermeneutische reflectie: er is geen een-op-een relatie tussen wat de Bijbel zegt en wat wij daarvan verstaan en hoe wij dat in de praktijk brengen. We hebben onze eigen positie als lezer/hoorder scherper in beeld gekregen, en we zijn ons meer bewust geworden van verschillen in tijd, cultuur en beleving. Dat is winst. Toch kan dit hermeneutisch besef wat argwaan oproepen. Als wij de wil van God proberen te verstaan, bijvoorbeeld in de vraag of kerkelijke ambten ook door vrouwen kunnen worden bekleed, dan streven we naar een zorgvuldige exegese van belangrijke bijbelteksten. Op een ander niveau komen hermeneutische overwegingen naar voren:

  • Begrijpen we eigenlijk wel voldoende in welke culturele context de bijbelse uitspraken te plaatsen zijn?
  • Welke invloed heeft de cultuur van toen gehad op verwoording en inhoud in de bijbel?
  • Is in het waardenpatroon van onze huidige cultuur een zinnige vertaling van die teksten van 2000 jaar geleden te geven?
  • Of kunnen we aannemen dat met het voortschrijden van de tijd de wil van God op een andere manier tot ons komt?

Het probleem ontstaat wanneer de twee niveaus van exegese en hermeneutiek tegenover elkaar komen te staan. “Paulus kan het wel zeggen [exegese], maar wij kunnen daar in onze context niets meer mee [hermeneutiek].” In die brute vorm staat het ‘cultuur-argument’ op gespannen voet met de aanvaarding van het gezag van de bijbel, waaraan gereformeerde kerken tot op de dag van vandaag willen vasthouden.

Waar ik blij mee ben in het rapport van de deputaten ‘M/V en ambt’, is dat zij niet op zo’n kale, formele manier met hermeneutiek omgaan. Wat zij bieden is een inhoudelijk gevuld leesvoorstel voor het geheel van bijbelse lijnen over de verhouding van mannen en vrouwen. Ik doe een poging om de hermeneutische werkwijze van het rapport in een aantal punten te typeren:

  • De deputaten maken structureel onderscheid tussen beschrijvende (descriptieve) en voorschrijvende (prescriptieve) passages (p. 12 van het rapport). Dat werkt naar twee kanten: aan de ene kant moeten we niet in de valkuil trappen om aan een beschrijvende opmerking een voor altijd geldend voorschrift te willen ontlenen; aan de andere kant heeft de beschrijving van de ruimte die vrouwen krijgen in de dienst van het Evangelie een eigen gewicht naast teksten die een voorschrijvend karakter hebben.
  • Het gevarieerde beeld van wat de bijbel zegt over mannen en vrouwen wordt geclusterd in een aantal lagen (p. 11 en 12 van het rapport):
    Laag I Schepping,
    Laag II Gebroken realiteit,
    Laag III Bevrijdend herstel,
    Laag IV Fundamentele vernieuwing.
  • Bij de inhoudelijke duiding van de gegevens valt op dat fundamenteel wordt uitgegaan van de gelijkheid van mannen en vrouwen vanuit de schepping (p. 8 en 9 van het rapport). Dit stuurt de bijbellezing in die zin, dat elementen waaruit ongelijkheid blijkt, vrij snel gesorteerd worden in de tweede laag “Gebroken realiteit”.
  • Een nadere aanscherping wordt gegeven in het aanwijzen van een ‘genadige lijn’ naast een ‘cultuurbepaalde lijn’ (p. 15 van het rapport). Het valt mij op dat dit onderscheid niet alleen in de taxatie een rol speelt. Ook in de beschrijving van feitelijke situaties in Oude en Nieuwe Testament wordt bij de elementen van de ‘cultuurbepaalde lijn’ het beeld soms wel erg negatief gemaakt. Bereidt dit contrast in de beschrijving voor op een keuze tussen beide lijnen?
  • Bij bijbelgedeeltes die op een bepaalde manier verschil in positie en verantwoordelijkheid van mannen en vrouwen suggereren, hanteert het rapport een onderscheid tussen boodschap en inkleding (zonder dit uitdrukkelijk zo te noemen). Bijvoorbeeld op p. 25: “Voor het onderscheid tussen man en vrouw had Paulus in zijn brieven symbolen als de hoofdbedekking en de positie in de samenkomsten. Het is aan ons om in onze huidige wijze van samenleven zelf vorm te geven aan zowel het vooropgaan door mannen als het bescheiden meewerken in Gods Koninkrijk door vrouwen.”

Door deze ‘gevulde hermeneutiek’ brengen de deputaten het gesprek inhoudelijk een stap verder. Ik signaleer kort twee theologische knelpunten:

  1. Door vanaf het begin uit te gaan van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, ontnemen de deputaten zich de mogelijkheid om een functionerend onderscheid tussen gelijkwaardigheid en eigenheid te hanteren. Gelijkwaardigheid is geforceerd tot gelijkheid – wat echt iets anders is – en in dat kader lukt het eigenlijk niet meer om aan de eigenheid van mannen en vrouwen goed profiel te geven. In die zin komt het wat vreemd over als in de voorgestelde besluitteksten onder nr. 10 gevraagd wordt “de kerken op te roepen zich nader te bezinnen op de vraag hoe recht kan worden gedaan aan de verschillen tussen man en vrouw in de vervulling van taken en ambten in de gemeente en daardoor recht te doen aan de apostolische waarschuwingen tegen overheersing (1 Pet. 3:7; 1 Tim. 2:8-15; 1 Kor. 14:34-35).” Het was toch juist de taak van dit deputaatschap om over de aard van dat verschil en over de consequenties voor de vervulling van de ambten na te denken? Als de deputaten tot de conclusie komen dat een eventueel verschil tussen mannen en vrouwen (dat volgens hen niet eenduidig aan te wijzen is) niet structureel doorvertaald moet worden in onderscheiden taken of posities, dan lijkt deze laatste oproep een doekje voor het bloeden.
  2. Bij het aanwijzen van een cultuurbepaalde lijn in de bijbel gebruiken de deputaten impliciet de notie van ‘accommodatie’: in zijn openbaring past God zich aan gebruikelijke voorstellingen en gewoonten aan. Nu is wat mij betreft dat hele begrip accommodatie een theologische noodgreep die weinig oplost. Wat bij de bespreking van ‘cultuurbepaalde’ teksten buiten beeld blijft, is de vraag of wanneer Jezus of de apostelen aansluiten bij een cultureel gebruikelijk patroon, dit moet worden geduid als accommodatie, als een concessie aan de vrouwonvriendelijke cultuur van toen, of dat het ook een affirmatie en onderstreping bedoeld kan zijn. Die vraag klemt te meer wanneer bijvoorbeeld Paulus zijn aanwijzingen van verstrekkende verwijzingen naar schepping en wet voorziet.
    Bovendien schuilt er in het gebruik van accommodatie als uitlegkundige procedé het risico, dat er dingen in de bijbel blijken te staan die er wat ons betreft eigenlijk niet in zouden moeten staan. Het deputatenrapport is hierin niet uitgesproken. Toch proef ik soms een tendens om de bijbelschrijvers toch licht te diskwalificeren, wanneer zij achterblijven ten opzichte van de ‘genadige lijn’. Bij gevolg komen we dan moeilijk te zitten met de invulling van het Schriftgezag. Ik weet niet of het mogelijk is om van deze nood die we rond het concrete thema ervaren, een theologische deugd te maken.

Het tweede grote onderdeel van het rapport betreft de ambtsleer. In dat hoofdstuk kom ik een aantal interessante opties tegen die zouden kunnen helpen om de inzet van vrouwen in de kerk op een goede manier aan de ambten te verbinden.

Het ene punt is dat gewezen wordt op de collectiviteit of gezamenlijkheid van het ambt. Aandacht voor het gezamenlijk dragen van verantwoordelijkheid zou de druk kunnen verminderen op de vraag of een individuele ambtsdrager een positie van gezag en leidinggeven bekleedt, en of dat dan ook voor vrouwen zou kunnen gelden. Wanneer het leidinggeven is ingebed in het collectief, kan wellicht op een bepaalde manier een onderscheid tussen mannen en vrouwen daarin bewaard blijven. Toch geloof ik niet dat dit accent op gezamenlijkheid voldoende soelaas gaat bieden. Aan de ene kant niet, omdat er mijns inziens vanuit het Nieuwe Testament ook een element van persoonlijke aanstelling en verantwoording is voor elke ambtsdrager (bijvoorbeeld in Hebreeën 13:17, vergelijk ook Ezechiël 3:16-21 en 33:7-9). Dat verdwijnt niet in de collectiviteit. Aan de andere kant verwacht ik dat in de praktijk het laten dienen van vrouwen in de ambten binnen het huidige patroon geen onderscheid meer zal laten zien in de wijze waarop vrouwen dit ten opzichte van mannen invullen. Elk zal dan in leidinggeven en gezag uitoefenen een gelijk aandeel leveren. Het collectieve is dan alleen cosmetisch.

Het tweede interessante punt zie ik in de figuur van profetie. Uit het Nieuwe Testament kan worden aangetoond dat profetessen en profeten samen optrokken in het doorgeven van Gods boodschap voor de gemeente. Om even wat stippellijntjes te trekken: zou het mogelijk zijn om de vrouwelijke profeet als een charismatische en vrije figuur, als spreker namens God, in ons kerkelijk leven een plek te geven? Dus wel vrouwelijke predikers, maar niet verbonden aan de structuur van leidinggeven en oudsten?

De hoofdlijn van het gedeelte over de ambten ligt in de weg die de deputaten schetsen van persoonlijke gave en roeping naar externe bevestiging en legitimatie. Als ik het goed proef, zit daar een belangrijke behoefte van vrouwelijke kerkleden en theologen: erkenning vinden voor wat jij met jouw van de Geest ontvangen gaven kunt inbrengen in de kerk. Niet alleen het uitvoerende en beleidsvoorbereidende werk doen, maar ook met uitdrukkelijke aanstelling en zegen daarvoor een zichtbare plek krijgen. Die behoefte wil ik graag honoreren. Het is echter de vraag of je daarvoor de ambtsleer moet gebruiken.

Wat ik in het betoog van de deputaten mis, is een typering van de inhoudelijke componenten en taken van ambtsdragers die op grond van de aanstelling door Christus gezag verlenen aan hun optreden. Dat een ouderling gezag heeft en leiding geeft, is niet omdat hij een zwart of paars jasje aanheeft, maar omdat hij je met het woord van God komt aansporen, troosten en corrigeren, omdat hij erop toeziet dat alles in vrede en met goede orde toegaat. Ik weet: de ambten zoals wij ze kennen zijn historisch gegroeid, en zijn niet een-op-een tot de Nieuwtestamentische gemeente te herleiden. Toch geloof ik dat in de contingente en historisch bepaalde keuzes van de kerk onderliggende principes zijn uitgekristalliseerd die je niet zomaar van die vormgeving kunt losmaken. Om te waarborgen wat Christus door de dienst van mensen aan de gemeente wil geven, heb je bepaalde functies en structuren nodig. Door zo zwaar in te zetten op de kant van persoonlijk charisma en persoonlijke roeping, en daar tegelijk aan de andere kant de formele bevestiging en volmacht aan te koppelen, creëert het rapport mijns inziens een tegenstrijdigheid die aan de inhoudelijke kern van de ambten voorbijgaat.

Daarmee koppel ik terug naar het eerste stuk van mijn verhaal over de hermeneutiek van het rapport. Ik vraag aandacht voor het belang van het “tussenliggende argument”. Welke extra overweging heb je nodig om van bijvoorbeeld een tekst in 1 Korinte 14 te komen tot een conclusie over ‘de vrouw in het ambt’?

Naar mijn waarneming vertoont het deputatenrapport in beide hoofddelen een lacune waardoor het ‘tussenliggende argument’ achterwege blijft. In de ambtsleer wordt het inhoudelijk gezaghebbende van het optreden van ambtsdragers niet gethematiseerd. Parallel daaraan worden in de uitleg van toegespitste teksten als Efeze 5, 1 Timoteüs 2 en 1 Korinte 14 de noties die invulling geven aan onderscheid in taak en positie van mannen en vrouwen geproblematiseerd of geminimaliseerd, en spelen de diepere overwegingen die de apostel daarbij aandraagt (de wet, de schepping) geen positieve rol. Dat zijn de tussenliggende argumenten die wegvallen, en wat je dan overhoudt is een tamelijk kale constatering van: “het mag misschien wel niet van Paulus, maar eigenlijk weten we niet wát er niet mag en waarom.” Op deze manier maken we het onszelf wel heel moeilijk om in ons huidige culturele klimaat in lijn met Paulus te blijven.

Tenslotte verbaas ik mij over de manier waarop in de voorgestelde besluitteksten aan het eind van het rapport de tekst Handelingen 2:17-18 naar voren komt (p. 69 van het rapport): het fragment uit de Pinkstertoespraak van Petrus waarin hij Joël 3 aanhaalt met o.a. deze woorden “uw zonen en dochters zullen profeteren”. Deze tekst wordt in het rapport niet uitgelegd. Hij lijkt te functioneren los van de context van die speciale Pinksterdag, waarbij allen zó door de Geest zijn aangestoken dat ze in alle talen Gods grote daden verkondigen. De vraag wordt niet gesteld hoe het kan dat dezelfde apostelen die eerst zo uitbundig over de gave van de Geest spraken toch later in hun brieven met concretiserende aanwijzingen komen die haaks lijken te staan op de vermeende gelijkheid van zonen en dochters. Als uiteindelijk deze bijbeltekst de dragende grond voor de voorgestelde besluiten moet zijn, geloof ik dat er nog huiswerk te doen is. Mij overtuigt deze verwijzing in ieder geval niet.