Gereformeerde identiteit: uit de tijd? (2)

In de vorige aflevering liet ik vanuit de 16e eeuwse confessies zien waar het gereformeerde geloof in grote lijnen voor staat:

  • een hartelijk geloof in God de Drie-enige en in Jezus Christus als de enige Verlosser;
  • een besliste aanvaarding van de Heilige Schrift als het gezaghebbend Woord van God;
  • een doorleefde verwoording van de weg die God met ons gaat in zijn genadige vrijspraak en in de vernieuwing van ons leven;
  • een centrale plek in ons geloofsleven voor de verkondiging van het Woord en de sacramenten;
  • een realistische kijk op de structuren die nodig zijn om het leven van kerk en wereld te ordenen voor het doel dat God ermee heeft.

In deze hoofdpunten samengevat is het een geloof waar je ook vandaag als christen je in kunt herkennen.

Maar gaat dat zomaar, over 450 jaar heen springen en zeggen: wij zijn gereformeerd? Er is toch in tussentijd wel het nodige gebeurd?

Als we over ‘identiteit’ spreken, dan is die identiteit per definitie contextueel. Het gaat om gereformeerd zijn op déze plaats en in déze tijd. Ga voor de aardigheid eens op vakantie naar Hongarije en bezoek daar een dienst in de Hongaarse Gereformeerde Kerk. De Psalmen klinken er op dezelfde Geneefse wijzen, maar wat doen ze in zo’n andere setting? Als je naast de Psalmen de eigen Hongaarse geestelijke liederen hoort, merk je dat dan een heel andere gevoelslaag wordt aangeboord. De Hongaarse kerk is een gereformeerde kerk met bisschoppen, en dat heeft alles te maken met de politieke situatie van Hongarije in de 16e eeuw. CampiaTurziiBisRefCalvTijdens de communistische overheersing in de 20e eeuw heeft het systeem met bisschoppen een heel eigen rol gespeeld, soms door kwalijke samenwerking met het regime, soms ook tot heilzame bescherming van het kerkelijk leven. ’t Is maar een voorbeeld om duidelijk te maken: ‘gereformeerd’ is een identiteit die op verschillende manieren vorm kan krijgen al naar gelang de situatie. Het is een illusie om te denken dat het gereformeerde geloof als een pakket tijdloze waarheden meegaat, zomaar in één keer van 1560 naar 2017. En daarom is het al even onnodig om het ‘gereformeerde’ bij het grofvuil te zetten als iets dat hopeloos uit de tijd is.

Juist in Nederland heeft de gereformeerde levensovertuiging een boeiende geschiedenis doorlopen. Zo’n twee eeuwen, tussen 1600 en 1800, was de Gereformeerde of Hervormde Kerk dan wel niet de staatskerk, maar nam ze wel in het publieke leven een dominante plaats in. Daarmee heeft het gereformeerde geloof sterk vormend gewerkt op onze nationale identiteit. Denk alleen al aan de invloed die de Statenvertaling heeft gekregen op de Nederlandse taal. Omgekeerd is het gereformeerd zijn ook onmiskenbaar mede gevormd door de grote bewegingen van de Europese cultuur.

Ik geef een paar voorbeelden. De twist over de leer van de uitverkiezing is begin 17e eeuw de eerste grote crisis geweest waar de Gereformeerde Kerk in Nederland doorheen moest. Er zit theologisch natuurlijk heel veel aan vast: hoe leg je centrale bijbelteksten uit? Hoe vul je begrippen als genade, verantwoordelijkheid, soevereiniteit etc. in? Tegelijk merk je dat in de strijd tussen Calvinisten en Remonstranten meer op het spel staat. In het debat over genade en vrije wil gaat het om een van de grote kantelingen in de cultuurgeschiedenis: In de Middeleeuwen leefde een overheersend besef dat je als mens je plek hebt in een door God gestelde orde en dat je levensloop afhangt van wat God over je beslist. Synode_van_DordrechtDoor de Renaissance ontstaat een nieuw levensgevoel waarin mensen hun individualiteit en autonomie ontdekken en uitgedaagd worden om het levenslot in eigen hand te nemen. Juist de kooplieden en andere welgestelde burgers in Holland ademden deze nieuwe lucht van vrijheid en onafhankelijkheid in. Dit is om zo te zeggen de eerste moderniseringsgolf, en de Dordtse Leerregels verzetten zich er krachtig tegen.

Het is interessant om dan vervolgens te zien hoe verderop in de 17e eeuw een tweede moderniseringsgolf over Europa rolt, en in een vroeg stadium juist in Nederland invloed krijgt. De Franse filosoof René Descartes, die hier veilig onderdak had gezocht, voltrok een radicale wending naar het individuele subject. Door zijn principe van de twijfel wordt alle zekere kennis gefundeerd in wat voor het kennend subject helder en onderscheiden vaststaat. Hoe zeer de orthodox-gereformeerde theologen als Gijsbert Voetius en Jacob Revius zich ook tegen Descartes verzetten, het lijkt erop dat in het urgent worden van de vraag naar geloofszekerheid en heilszekerheid ook gereformeerden een parallelle ontwikkeling doormaken.

Wanneer in dezelfde periode, en ook later in de 18e eeuw, de natuurwetenschap zich op eigen benen begint te ontwikkelen, roept dit voor het gereformeerde geloof allerlei nieuwe vragen op. Moeten we vasthouden aan een ‘bijbels’ wereldbeeld met de aarde in het middelpunt, ook als empirische bewijzen steeds sterker een heliocentrisch wereldbeeld ondersteunen? telescopeIs het wel mogelijk om de harmonie te handhaven die altijd bestond tussen Gods openbaring in de bijbel en kennis uit de natuur, die toch ook als ‘algemene openbaring’ van God gehonoreerd moet worden? Ook hier ligt de impact niet alleen in de cognitieve claims die ter discussie komen te staan, maar ook in het onderliggende levensgevoel. Bij iemand als natuurkundig pionier Isaac Newton leidt de groeiende wetenschappelijke kennis tot groeiende verwondering over hoe prachtig God alles gemaakt heeft. Dit gevoel van verwondering maakt zich in de 18e eeuw breed in een hele klasse van gegoede burgers die enthousiast de natuur te lijf gaan. Tegelijk kan met het inzichtelijk worden en verklaren van allerhande verschijnselen het gevoel van mysterie verdwijnen, en kunnen gelovigen zich ontheemd gaan voelen in een onttoverde wereld. Tenslotte kan de regelmatigheid en wetmatigheid die in de natuurverschijnselen wordt opgemerkt een gevoel van onvermijdelijkheid, noodzakelijkheid, en misschien zelfs fatalisme oproepen. Dit gebeurt in ieder geval wanneer in de 19e eeuw na de natuurwetenschap ook een historische benadering opkomt die sterk nadruk legt op de ijzeren patronen in het menselijk leven.

Een ontwikkeling die in gereformeerde kring veel rumoer heeft gegeven, en tot vandaag toe voor onrust zorgt, betreft de bestudering van de Bijbel. De fundamentele statements van de gereformeerde confessie over de Heilige Schrift als het geïnspireerde en gezaghebbende Woord van God lijken steeds meer ondergraven te worden door een historisch-kritische analyse die vanaf eind 18e eeuw de overhand krijgt. De ironie is dat oorspronkelijk de protestantse herwaardering voor de bijbel opening gaf voor een open bestudering met behulp van alle literaire en historische middelen. De vroege gereformeerden, tot ver in de 17e eeuw, waren er diep van overtuigd dat het goddelijk karakter van de Bijbel zich ook liet bewijzen op het ‘menselijke’ vlak van historiciteit en juistheid van wat er in opgetekend staat. Vandaar de enorme expansie van de bestudering van Oosterse talen en geschiedenis juist aan de gereformeerde universiteiten in Europa. tekstkritiekWanneer geleerden als Reimarus en Lessing, gevolgd door hele generaties professoren in Duitsland, gaan betogen dat de historische en literaire gegevens juist op tegenstrijdigheden en op een gecompliceerde ontstaansgeschiedenis van de bijbelse geschriften wijzen, wordt het voor de gereformeerden moeilijk. De reflex is om de geloofsmatige omgang met de Bijbel af te schermen van deze ‘wetenschappelijke’ kritiek. Anderen, zoals Kuyper en Bavinck, pogen een eigen wetenschappelijke bestudering van de Bijbel op te bouwen, waarbij tegelijk de dogmatische visie op de Heilige Schrift genuanceerd wordt om ruimte te laten voor menselijke elementen zoals schrijfstijl en selectie in de weergave van gebeurtenissen.

Tegen het einde van de 19e eeuw wordt het vraagstuk van de maatschappelijke positie en taak van gereformeerde gelovigen urgent. Hoewel nog in naam christelijk, krijgt Nederland steeds meer een liberaal en seculier karakter. Voortbouwend op eerdere bewegingen vanuit bijvoorbeeld het Réveil mobiliseert Abraham Kuyper de ‘kleine luyden’ rond zijn program van antirevolutionaire politiek. Thema’s die voor de gereformeerden altijd al wezenlijk waren, zoals de vraag naar gehoorzaamheid aan de overheid, en de vraag of gereformeerde kerken moesten streven naar heiliging van het totale volksleven of zich moesten beperken tot heiligheid binnen de eigen gemeenschap krijgen eind 19e eeuw / begin 20e eeuw antwoord in een nieuwe vorm. Terugkijkend spreken we over ‘verzuiling’: de organisatie van maatschappelijke groepen rond een gemeenschappelijke ideologie of overtuiging, ondersteund door een netwerk van eigen organisaties zoals scholen, kranten, vakbonden en politieke partijen.

In al deze ontwikkelingen zijn gereformeerden elkaar blijven herkennen, en is er op allerlei niveaus samenwerking geweest. Zelfs de pijn van de verdeeldheid sinds de afscheidingen uit de Nederlandse Hervormde Kerk gedurende de 19e eeuw hebben niet tot totale verwijdering geleid. Wel zit er in die versplintering een element van steeds sterkere nadruk op de eigen bijzonderheid, die soms afstand geeft. Om het sprongetje naar vandaag te maken: ik denk dat dit juist tussen ‘vrijgemaakten’ en ‘refo’s’ geldt, als misschien wel de meest uitgesproken minizuilen binnen de protestantse christenheid in Nederland. Beide zou je sociologisch kunnen herleiden tot de ‘kleine luyden’ waarover Abraham Kuyper sprak. KuyperMaar dan wel van verschillende snit. Aan de ene kant zijn het de ‘kerken onder het kruis’ die tegelijk met de Afscheiding zich vormden, en die sterk wortelden in het gezelschapsleven van Nadere Reformatie en Gereformeerd Piëtisme. Het zijn de ‘stillen in den lande’, die vaak bekommerd zijn over hun eigen zielenheil en geen programma hebben voor het uitoefenen van invloed in de samenleving. Gezien deze geestelijke ‘ligging’ is het een verrassend moderne ontwikkeling geweest dat G.H. Kersten dit verborgen volksdeel bijeen wist te brengen, zowel kerkelijk in de vorming van de Gereformeerde Gemeenten, als politiek in de SGP. Aan de andere kant is er een stroming die al vanuit de 19e eeuw meer de ‘vrolijke kant’ van het gereformeerde geloof belichaamt, zich makkelijk laat organiseren rond een maatschappelijk programma dat de doorwerking van Gods genade in de samenleving beoogt, en snel een wat activistische houding aannemen. Dat is het neocalvinisme van Kuyper, en de vrijgemaakten zijn er misschien wel de meest consequente variant van.

Zo langzamerhand is de tijd van verzuiling ook voor refo’s en vrijgemaakten voorbij. Wellicht kunnen we er nu wat ontspannener naar kijken: wat heeft het ons aan goeds gebracht, en welke risico’s kleven eraan? Het goede van een gereformeerde zuil lijkt mij, dat je de krachten bundelt vanuit een gemeenschappelijke geloofsovertuiging. Door een zekere interne organisatie creëer je de ruimte om elkaar toe te rusten vanuit de geloofstraditie op alle onderdelen van het leven. Bovendien staat een zuil nooit op zichzelf, maar kan ze een krachtig middel zijn om als groep juist volop in de maatschappij te participeren. De risico’s van zuilvorming zijn voor refo’s en vrijgemaakten ook wel duidelijk geworden. Berust deze organisatievorm niet op een té sterk aangezette antithese ten opzichte van onze medemensen? Raak je niet in een isolement, waarbij interne discussies op de vierkante meter de wervende kracht van het evangelie kunnen frustreren?

Wat ik in het bijzonder voor de refo-zuil en de vrijgemaakten als een risico zie, is dat in de identiteitsvorming de sociologische en de theologische kant op elkaar geplakt worden. Het theologische gaat over de inhoudelijke en geestelijke kern: wat geloven we? Wie is God voor ons, en wie zijn wij als mensen voor God? GPV-1981_imagelargeOp dat niveau klopt het hart van het gereformeerde geloof. Maar in de organisatie als groep kunnen ook zomaar kenmerken gehanteerd worden die meer aan de buitenkant zitten, als een soort sociale code die de grenzen van de groep markeert. Welke kleding draag je? Welke krant lees je? Naar welke school gaan je kinderen? Heb je tv in huis? Op welke politieke partij stem je? In het verleden – nog niet eens zo ver terug – werd het label ‘goed gereformeerd’ nog wel eens afhankelijk gemaakt van of je in dat praktische gedrag de juiste hokjes inkleurde. Zeker in de vrijgemaakte wereld is die collectieve groepsidentiteit grotendeels verdwenen. Soms zal met een hele plens badwater ook het kind van oprecht geloof en eerbied voor God zijn weggegooid. Maar op zichzelf lijkt het mij gezond om fundamenteel onderscheid te maken tussen de diepe kern van onze geloofsomgang met de Here, en de vele vormen die deze omgang kan aannemen. Ik denk zelfs dat het voor een vitale gereformeerde identiteit nodig is om die twee lagen van theologie en sociologie goed uit elkaar te houden.

(wordt vervolgd)

Een gedachte over “Gereformeerde identiteit: uit de tijd? (2)

  1. Pingback: Gereformeerde identiteit: uit de tijd? (3) | TheologiePlus

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s