Ambt M/V: Besluit en gronden (1)

In deze blog een eerste stap in de duiding en waardering van de besluiten over ‘M/V en ambt’ die de GS Meppel nam op 15/16 en 29 juni 2017. De officiële tekst, met een toelichtende brief aan alle kerken, is hier te vinden.

Gevoelig

Wanneer ik aan een bespreking van besluit en gronden begin, weet ik dat dit op verschillende manieren gevoelig ligt. Op voorhand had de beslissing over het al dan niet openstellen van ambten voor zusters in de kerk al een behoorlijke lading gekregen. Dit blijkt opnieuw uit de reacties nu de besluiten genomen zijn. Voor sommigen voelt het als een bevrijding, na een jarenlange strijd tegen onrecht en uitsluiting. Anderen zijn geschokt omdat zij het gevoel krijgen dat de Bijbelse lijn wordt verlaten. Het is een hele opgave om in die tegenstrijdige en soms verwarrende gevoelens elkaar in het oog en in het hart te houden. Maar al te snel koesteren we ons eigen – nieuwe of oude – gelijk, en sluiten we de ander buiten. Bij wat ik schrijf is het mijn oprecht verlangen dat juist in het zuiver omgaan met verschillende opvattingen de eenheid in Christus zich zal bewijzen. Dit betekent voor mij ook dat de vragen en overwegingen die ik naar voren wil brengen, willen bijdragen aan eenheid en vrede in de kerk. We moeten het toch van elkaar kunnen hebben om in alle nuchterheid te kijken naar wat er door onze synode is besloten en op welke gronden dit gebeurt.

Cumulatief

Ik begin met enkele algemene observaties.

  1. De besluiten volgen een bewuste opbouw van minder verstrekkend naar meer verstrekkend. Dit was in het deputatenrapport “Samen dienen” zo voorbereid, en in zo’n volgorde zijn de besluitvoorstellen ter synode ook in behandeling gekomen. Op deze manier wordt de argumentatie stap voor stap opgebouwd, en kun je per etappe achteromzien en vooruitkijken: willen we nog verder, of laten we het hierbij. Deze opbouw van besluiten en gronden brengt ook met zich mee dat argumentaties bij eerdere besluiten mede de daarop volgende besluiten ondersteunen. Dit is bijvoorbeeld duidelijk het geval bij besluit 3 t.o.v. besluit 5, en voor de besluiten 6a en 6b.
  2. De besluiten zijn bewust terughoudend geformuleerd. De synode gebruikt consequent de uitdrukking “uit te spreken dat er Schriftuurlijke gronden zijn om …” Dit betekent dat deze gronden niet persé tot de conclusie moeten leiden dat de ambten van diaken, ouderling en predikant ook aan zusters toekomen. Naast de door de synode aangevoerde gronden kunnen er blijkbaar ook andere gronden zijn, die tot een afwijkende conclusie leiden. Het lastige van deze formulering is dat hiermee intussen wel enkele verstrekkende besluiten worden genomen die in de praktijk het effect hebben dat tegen de openstelling van de ambten voor vrouwen geen Bijbelse gronden kunnen worden ingebracht.
  3. Terwijl de meeste formuleringen in besluiten en gronden zich richten op Bijbelse gegevens, wordt een enkele keer ook een uitdrukking uit een heel ander taalveld gebruikt. Dit viel mij bijvoorbeeld op wanneer in grond 5 bij besluit 3 gesteld wordt dat teksten als 1 Kor. 14 en 1 Tim. 2 geen onbetwistbare grond kunnen zijn om “vrouwen categorisch uit te sluiten van het leer- en het regeerambt”. In de verslagen van de diverse besprekingen ter synode kwam de uitdrukking ‘categorische uitsluiting’ ook enkele keren langs. Door zo te spreken lijkt de synode de taal van maatschappelijke emancipatie en gelijkberechtiging over te nemen op een manier die niet helemaal matcht met de toon van de Bijbelse voorschriften. Er zit een impliciet moreel oordeel in – “Categorisch uitsluiten? Dat mag toch niet?!” – waardoor de mentale ruimte om te overwegen of en waarom de apostelen bepaalde taken niet voor vrouwen weggelegd zagen op voorhand wordt ingeperkt.
  4. Het is duidelijk dat rond dit onderwerp een exegese van afzonderlijke Bijbelteksten niet volstaat. Met zorgvuldige exegese begint het uiteraard wel, maar vervolgens is er meer nodig. Noties die in de uitleg van verschillende bijbelgedeeltes zijn gevonden, worden met elkaar in verband gebracht en leiden cumulatief tot een interpretatie van ‘de’ of ‘een’ Bijbelse lijn. Dit is onontkoombaar, maar vraagt wel om transparante verantwoording van hóe de verschillende aspecten uit het Bijbelse onderwijs over man/vrouw en ambt zich tot elkaar verhouden. Hoe selecteren en combineren wij de veelheid van Bijbels materiaal? Wat mij nu in de betoogtrant van de synodebesluiten opvalt, is dat er afstand wordt genomen van een gedachtenconstructie die een onderscheid in taak en positie van mannen en vrouwen fundeert in hoe God man en vrouw geschapen heeft (de ‘scheppingsorde’), terwijl er op andere manieren nieuwe constructies worden gehanteerd om Bijbelse gegevens met elkaar te combineren. Als grond 4 bij besluit 3 spreekt over “een reden tot voortdurende bezinning” en oproept om “kritisch te kijken naar haar Schriftverstaan”, lijkt me dit ook te gelden voor de nieuwe ordening en duiding van Schriftgegevens die in de voorafgaande gronden wordt voorgesteld.

Voor het vervolg van deze blogpost kijk ik wat meer in detail naar besluit 3 en de gronden daarbij. De reden om bij dit besluit te beginnen, is dat de oproep in besluit 2 om de inzet van gaven in de gemeente te bevorderen en die op een goede manier te regelen, door iedereen gedeeld wordt.

Taakvelden

Besluit 3 luidt zo:

“uit te spreken dat er Schriftuurlijke gronden zijn om volop ruimte te bieden voor de inzet van gaven van vrouwen in taakvelden zoals verkondiging, onderwijs, pastoraat, diaconaat.”

De synode spreekt hier over ‘taakvelden’. Dat is een term die in het vak Gemeenteopbouw gebruikt wordt om het geheel van inzet en activiteiten rond een bepaalde kernfunctie van de christelijke gemeente aan te duiden. Daaronder vallen zowel ambtelijke als niet-ambtelijke taken. De synode geeft wel wat extra nadruk aan haar uitspraak door (a) ‘volop’ ruimte te bieden, en (b) te spreken over die taakvelden die wel sterk met het optreden van ambtsdragers geassocieerd worden.

De eerste grond bij besluit 3 schetst een beeld van hoe verschillende functies (ambten) ingevuld waren in Israël, onder het Oude Verbond. Reguliere ambten en buitengewone ‘kerkelijke leidinggevende functies’ worden doorgaans door mannen vervuld. Het optreden van vrouwen als Debora en Mirjam is de uitzondering die de regel bevestigt. In deze grond 1 vallen twee dingen mij op:

  • De aanduiding van functies als ‘kerkelijk’; dat is niet alleen anachronistisch, maar laat ook buiten beeld dat in de theocratie van Israël er weinig onderscheid is tussen ‘kerk’ en burgerlijke samenleving.
  • De verwijzing naar “de meer burgerlijke rol van oudsten”, die door mannen werd vervuld. Dit is een opmerkelijk element, omdat in het bevestigingsformulier voor ouderlingen en diakenen staat: “Oudsten vinden we al in het Oude Testament; ze bekleedden daar een leidende functie.” (in de oudere versie van het formulier: “Reeds in het Oude Testament werd met het woord oudste een persoon aangeduid die een regeerambt bekleedde.”) De oudsten/ouderlingen in de nieuwtestamentische gemeenten staan, volgens deze uitlegtraditie, in continuïteit met de oudsten in Israël. Die continuïteit heeft te maken met wat klassiek ‘een regeerambt’ heet. Ik noteer alvast dat dit element in besluit 5 van de GS niet terugkomt.

Mannelijk falen

Een interessante move wordt gemaakt in grond 2 van besluit 3. In enkele lijnen wordt daar “het verhaal” getekend over de “sleutelrol, die vrouwen in de loop van de heilsgeschiedenis onder Gods volk hebben vervuld”. Volgens de synode staat die rol “vaak in schril contrast met het falen van mannen”, en laat o.a. het begin van het evangelie van Matteüs door het noemen van vrouwen dit falen van mannen oplichten. Deze voorstelling van zaken roept toch wel flinke vragen op. Allereerst is “het verhaal” een erg vage term voor wat als bijbels inzicht moet bijdragen aan de onderbouwing van besluit 3. Het verhaal wordt ook wel erg gekleurd gebracht. Is in Matteüs 1:1-17 het ‘falen’ van mannen zo relevant? Er zouden minstens enkele andere lijnen bij betrokken kunnen worden zoals:

  • de moederbelofte uit Genesis 3:15 waar de toekomstige Redder als ‘nakomeling’ (‘zaad’) van de vrouw wordt beloofd; in heel de opeenvolging van 3×14 generaties die Matteüs tekent, bleef deze belofte nog openstaan, en pas als Jezus wordt geboren, krijgt de belofte van het ‘vrouwenzaad’ eindelijk haar vervulling;
  • het element van de buitenlandse herkomst van deze vrouwen, die bij Rachab, Ruth, en Bathseba minstens zo opvallend is als hun vrouw-zijn; gezien de adressering van het evangelie van Matteüs aan zijn Joodse volksgenoten ligt hier juist eerder een spits dan in het ‘mannelijk falen’;
  • het moreel dubieuze dat aan een aantal van deze geschiedenissen kleeft, wanneer het gaat over Juda en Tamar, over de prostituee Rachab en het overspel van David met de vrouw van Uria. Zeker, in deze voorbeelden ligt de schuld bij de mannen. Maar het feit dat God deze gebeurtenissen meeneemt in de realisering van zijn heil laat niet alleen het falen van mannen zien, maar getuigt breder van Gods trouw waarmee hij dwars door het falen van mensen heen zijn verlossing doorzet.

Met andere woorden: grond 2 noemt belangrijke elementen uit de heilsgeschiedenis, maar plaatst ze dan wat geforceerd in het genderperspectief van mannen vs. vrouwen. Het “falen van mannen” verdient aandacht, maar in ieder afzonderlijk geval zal onderzocht moeten worden op welke manier dat falen relevant is als het gaat om ambtelijk optreden van de falende man of het initiatief nemen door vrouwen of het leidinggeven door vrouwen.

De grote Ambtsdrager

In grond 3 wordt vanuit het Oude Testament, met z’n onvolkomenheden, de stap gezet naar het Nieuwe Testament. Mooi is hier hoe Christus getekend wordt als de vervulling van de menselijke ambtsdienst. Dit betekent – ik trek de lijnen van de argumentatie iets explicieter door – dat het ontbrekende en zondige in de oudtestamentische ambten in de “ambtsdienst en zalving” van Christus wordt overwonnen. Vervolgens maakt Christus als de grote Ambtsdrager ook een nieuwe situatie mogelijk waarin het hele volk van God deelt in zijn zalving en zo een ‘koninkrijk van priesters’ (een uitdrukking die voor het eerst in Exodus 19 gebruikt wordt, in het Oude Testament dus!) zal zijn.

Ik attendeer er wel op dat de strekking van wat hier in grond 3 naar voren gebracht wordt, zeer algemeen is. Niet alles lijkt direct relevant voor de bezinning op taak en plaats van mannen en vrouwen in de gemeente, bijvoorbeeld de vergaande stelling dat het Nieuwe Verbond het Oude met de “wet der geboden” buitenwerking heeft gesteld. Wanneer daar in een tussenzinnetje bij gezegd wordt dat het verouderde van het Oude Verbond “juist ook in de inrichting van de oudtestamentische ambten” ligt, lijkt me dat een koppeling die niet goed hard te maken is. Het inzicht in het ‘algemeen priesterschap’ van alle gelovigen, waarin mannen en vrouwen gelijkelijk delen (op basis van o.a. Hand. 2:17-18 en Gal. 3:28) zegt wel iets wezenlijks, maar om van daar tot de praktische toepassing in taakvervulling en taakverdeling in de gemeente te komen, is nog wel iets meer nodig. Het synodebesluit laat op dit punt te weinig ruimte voor onderscheid tussen het gemeenschappelijke en het eigene in de roeping van mannen en vrouwen.

Schriftverstaan

Over grond 4 heb ik hierboven al iets geschreven. Kritisch kijken naar het Schriftverstaan van de kerk werkt niet alleen naar het verleden toe, maar evengoed – en zeker als je op een kruispunt staat – voor de leeswijze die als onderbouwing bij de eigen besluiten wordt voorgesteld. Die bescheidenheid en zelfkritiek ontbreekt wanneer grond 4 begint met “deze openbaring van Oud en Nieuw Testament”. Krijgt de interpretatie van enkele lijnen uit de Bijbel zoals grond 1 t/m 3 die presenteert hier zomaar het gezag van ‘openbaring’? Dat zou, gezien de vragen die de voorstelling van zaken in grond 1 t/m 3 oproept, licht voorbarig zijn.

In grond 5 lopen naar mijn inzicht enkele zaken door elkaar. In de eerste plaats trekt de synode de conclusie “dat het getuigenis van de Schrift alle aanleiding geeft aan de gemeente van het Nieuwe Verbond, om mannen en vrouwen gelijkwaardig te laten functioneren in al de profetische, priesterlijke en koninklijke taken in de kerk”. De term ‘alle aanleiding’ is hier wel rijkelijk vrijblijvend, zeker wanneer in de tweede helft van dezelfde grond wordt gesteld dat bepaalde Bijbelteksten ‘geen onbetwistbare grond’ kunnen zijn voor een andere conclusie. Meet de synode hier met twee maten als het gaat om de ‘bewijslast’? Aan de ene kant is ‘alle aanleiding’ genoeg voor bijbels materiaal dat de inschakeling van vrouwen alle ruimte geeft; aan de andere kant wordt een ‘onbetwistbare grond’ gevraagd bij Bijbelteksten die daaraan een inperking geven. Dat lijkt mij geen faire verdeling.

Het tweede ingewikkelde aan de redenering van grond 5 is dat opnieuw een lijn gesuggereerd wordt ván de algemene ambtsvervulling door alle christenen náár hun specifieke inzet – als man of vrouw – in “het leer- en regeerambt” in de gemeente. Ik herinner aan wat ik hierboven schreef over de ‘taakvelden’. Over veel vormen van betrokkenheid en inzet van zowel vrouwen als mannen rond de functies van onderwijs, pastoraat en diaconaat zal weinig discussie zijn. Of dit ook geldt voor prediking, durf ik niet te zeggen. In verschillende deputatenrapporten sinds 2005 is verwezen naar de feitelijke praktijk, waarin we zien dat een veelheid aan taken, ook met een leidinggevend gehalte, steeds meer ook door zusters wordt waargenomen. In sommige opzichten lijkt die gegroeide praktijk te preluderen op wat nu uiteindelijk door de synode als ambtelijke inzet is bekrachtigd. Door binnen dit geheel niet te differentiëren, stapt de synode te gemakkelijk over van de algemene christentaak naar de verbijzondering daarvan in taken/functies/ambten. Terwijl grond 5 formeel nog niets met de vragen rond het ambt van ouderling of predikant te maken heeft, wordt hiermee wel een trend gezet, op een manier die veel vragen openlaat.

Exegese geweigerd

Het meest problematisch is wat mij betreft de wijze waarop grond 5 omgaat met “die plaatsen in de Schrift, waar sprake is van een apostolisch voorschrift inzake zwijgen, resp. niet leren of gezag oefenen door vrouwen”. Terzijde merk ik op dat de precieze Bijbelplaatsen 1 Kor. 14:34-36 en 1 Tim. 2:11-15 niet worden genoemd, terwijl ze overduidelijk wel bedoeld zijn.

In de tot nu toe geldende visie speelden deze twee teksten een belangrijke rol, omdat Paulus hier (a) expliciete en concrete aanwijzingen geeft over het gedrag van vrouwen in de (samenkomsten van) de gemeente, en (b) daarbij verwijst naar meer fundamentele zaken zoals ‘de wet’ (in 1 Kor. 14) en de geschiedenis van schepping en zondeval uit Genesis 2 en 3 (in 1 Tim. 2). Nu heb ik eerder al betoogd dat het niet gezond is als deze twee teksten geïsoleerd worden beschouwd. Dan zijn ze op een gegeven moment de laatste ‘lastige’ teksten waar we omheen proberen te komen.

Dat is wat de synode in haar argumentatie inderdaad doet: er omheen komen. Zij constateert dat de exegese van deze Schriftplaatsen ‘te zeer omstreden’ is, en schakelt ze daarom uit van de bezinning. Ik vind dit een ongehoorde stap. Wanneer op een aangelegen punt het kerkelijk beleid gewijzigd wordt, zal er toch tenminste een verantwoording moeten komen van de redenen waarom wij nu tot een andere overtuiging komen. Daarin zal duidelijk gemaakt moeten worden waarom de tot nu toe gehanteerde Bijbelse gronden niet deugen, en hoe we die betreffende Schriftgegevens dan wel moeten verstaan. De synode weigert eenvoudigweg die verantwoording te geven.

Kernnoties

Ik denk dat het zo gemakkelijk niet gaat. Ik besef evengoed als veel van mijn collega-theologen dat de exegetische vragen rond Paulus’ voorschriften niet 1-2-3 zijn op te lossen. Voor mij betekent dit echter niet dat ik ze dan maar terzijde schuif, maar dat ik probeer de kernnoties die Paulus in zijn uitspraken verwerkt zo op te pakken dat ik inzichtelijk kan maken waarom ze voor hem blijkbaar gewicht hebben, en welke consequenties de verschillende interpretaties hebben. Dan kan ik alsnog kiezen voor de ene of de andere lijn, maar dan maak ik in ieder geval voor mezelf en anderen expliciet hoe ik de apostolische woorden versta en hoe ik ze meeneem naar vandaag.

In een van de volgende bijdragen wil ik hier nog meer gedetailleerd op ingaan. Voor nu beperk ik me tot de vaststelling dat het zeer onbevredigend is om de ‘zwijgteksten’ het zwijgen op te leggen, alleen vanwege het feit (of is het een gecreëerd feit?) dat wij niet tot een eenduidige uitleg kunnen komen. Als we die eis bij elk theologisch of kerkelijk onderwerp zouden stellen waarbij de uitleg van Bijbelteksten in geding is, dan zouden we niet ver komen.

10 gedachtes over “Ambt M/V: Besluit en gronden (1)

  1. Wat betreft the vrouwen in Mat. 1: Gaat het er hier Matteüs niet vooral om zijn joodse lezers te laten zien dat de dubieuze zwangerschap van Maria niet in de weg hoeft te staan? Maria is nu de vijfde in een reeks van “shady ladies” door wie God koningen en andere leiders heeft voortgebracht.

    In dit geval is de oorspronkelijke bedoeling van de tekst gemakkelijk te raden en te verdediging; ik vind het onbegrijpelijk dat geschoolde theologen (en nog wel in de traditie met heilshistorische nadruk) hier zomaar iets over ambten zien staan. Daar is het Matteüs toch duidelijk niet om te doen?

    Like

      • Als er ergens een voorbeeld van een ambt in kan worden gelezen, is dat van Uria. Hij wordt met name genoemd en niet zijn vrouw.
        De besluiten liggen in lijn met het rapport. Daarin wordt nadrukkelijk gewezen op grondtonen en tendensen, die blijkbaar Petrus ook nog niet had ontdekt, getuige zijn 1 Petrus 3:1-6

        Like

  2. Ik ben heel erg dankbaar voor dit evenwichtige verhaal. Ik heb op de synode in de bespreking steeds aangegeven als je met een nieuwe uitleg komt, dat je dan gehouden bent een goede en volwaardige onderbouwing te geven en dat je niets mag elimineren, maar juist moet verantwoorden. Ook heb ik gewezen op het verwarren van het ambt aller gelovigen en het bijzondere ambt. Tenslotte heb ik ook gevraagd in hoeverre we ons toch door de emancipatiegedachte laten leiden als er van ‘gelijkwaardig’ eigenlijk, dus feitelijk ‘gelijk’ wordt gemaakt. Dan zet je teksten naar je hand, terwijl ze iets anders uitdrukken.

    Like

  3. Ik ben niet helemaal goed ingevoerd, maar het blijft toch raar dat voornamelijk op basis van brieven van Paulus vrouwen worden gediscrimineerd in de kerk. Wie was het publiek van Paulus en over welke vrouwen had hij het? Er zijn wel meer teksten waarvan het mij lijkt dat Paulus extremer is dan de leer die Jezus verkondigd.

    Like

    • Drie dingen:
      1. Kun je wel zeggen dat vrouwen werden gediscrimineerd in de kerk? Vanuit het hedendaagse gelijkheidsdenken vinden velen dat, maar het is maar de vraag of het juist is om dit gelijkheidsdenken en de daaruit voortkomende discriminatie-idee terug te projecteren op het publiek van Paulus. Hoe kunnen wij weten of vrouwen in de tijd van Paulus zich gediscrimineerd voelden?
      2. Paulus’ leer kan niet extremer zijn dan de leer van Jezus, want hij verkondigt die Jezus. Hij heeft geen eigen theologie, maar hij is apostel van de Levende Heer. Alles wat hij zegt, is net zo gezaghebbend als de woorden van Christus zelf.
      3. Paulus zegt niet zomaar wat op ‘eigen’ gezag, maar hij beroept zich op de wet. Dat is niet een beknellend juk, maar bevrijdend. De wet komt van God en daarin leert Hij ons wat goed is, want de gever weet wat goed voor ons is. De voorschriften van Paulus in 1 Kor.11, 14 en 1 Tim.2 zijn toepassingen in concrete situaties van iets wat al vanaf het begin was vastgesteld in Genesis 2 en 3: Het is Gods ontwerp. Als de mens als beelddrager van God geschapen is in geslachtelijk onderscheid en dat dit beeld -zijn daar rechtstreeks mee te maken heeft, dan mogen wij dit niet uitwissen (1 Kor.11:7 e.v.) Ik noem dat niet discriminatie. De vrouw heeft een eigen bevoorrechte positie in de gemeente. Dat is niet haar misère, maar haar grandeur!

      Like

  4. Ben heel blij met deze uitleg van de synodebesluiten. Nu kan ik echt meedenken ipv een negatief gevoel ontwikkelen en dat niet kunnen duiden. Ik hoop op een spoedig vervolg

    Like

  5. De synode heeft zich teveel laten leiden doordat vrouwen nu ook al zoveel taken uitvoeren die vroeger door mannen werden ingevuld, wat is hier mis mee? maar om dit een zwaar wegend argument aan te dragen vind ik misplaats.
    Wel wil ik graag horen wat onder het z.g.n. ambt aller gelovigen moet worden volstaan, in de praktijk van het kerkelijk leven vervullen toch al veel vrouwen belangrijke taken maar dit geldt ook voor mannen en toch vervullen zij niet het ambt van ouderling of predikant.

    Like

Plaats een reactie